Перевод: с нидерландского на английский

с английского на нидерландский

С английского на:
Нидерландский
С нидерландского на:
Английский

punish someone for

Толкование Перевод

1 bestraffen

bestraffen

1 [straf doen ondergaan] punish

2 [berispen] reprove, reprimand

3 [straf geven voor] punish

♦voorbeelden:

1 iemand bestraffen voor/wegens • punish someone for

2 iemand bestraffend aankijken • give someone a look of reproof

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bestraffen
2 voor

voor¹

I 〈 het〉

1 [wat ten gunste van iets pleit] pros 〈 meervoud〉

♦voorbeelden:

1   het voor en tegen van een voorstel • the pros and cons of a proposition

II 〈de〉

1 [ploegsnede] furrow

2 [rimpel] furrow, wrinkle

♦voorbeelden:

1   voren trekken • make/plough furrows, wrinkle, furrow

2   een gezicht met voren en rimpels • a wrinkled face

————————

voor²

〈 bijwoord〉

1 [aan de voorzijde] in (the) front

2 [met betrekking tot een volgorde; meer dan] ahead

3 [met betrekking tot een gezindheid] for, in favour

♦voorbeelden:

1   een kind met een slab voor • a child wearing a bib

     de auto staat voor • the car is at the door

     hij is voor in de dertig • he is in his early thirties

     voor in het boek • in/near the beginning of the book

2   het is meneer voor en meneer na • it's Sir this and Sir that

     vier punten voor • four points ahead

     zij zijn ons voor geweest • they got (t)here before/ahead of us

3   ik ben er niet voor • I'm not in favour of that

————————

voor³

〈 voorzetsel〉

1 [niet achter] in front of

2 [in tegenwoordigheid van] before, for

3 [vroeger dan] before ⇒ ahead of

4 [gedurende] for, during

5 [ten aanzien van; om wille van; met betrekking tot] for

6 [met betrekking tot een volg/rangorde] before, for ⇒ by

7 [in de plaats van] for ⇒ instead of

8 [ten voordele/behoeve van] for ⇒ in favour of

9 [met betrekking tot een gelijkstelling] for

10 [het genoemde in aanmerking genomen] for

♦voorbeelden:

1   ik heb nog een lange dag voor mij • I have a long day ahead of me

     de dagen die voor ons liggen • the days (that lie) ahead of us

     vlak voor Leiden gebeurde het • it happened just before Leiden

2   zich verbergen voor een persoon • hide from a person

     voor een voorbijganger de hoed afnemen • take off one's hat to a passer-by

3   voor zeven uur/zondag/Pasen • before seven (o'clock)/Sunday/Easter

     tien voor zeven • ten to seven

4   ik zeg u voor eens en altijd • I'll say this to you once and for all

5   zich voor zo'n daad wachten/hoeden • be on one's guard for such a deed

     zij is een goede moeder voor haar kinderen • she is a good mother to her children

     iemand voor zijn gedrag prijzen/straffen • praise/punish someone for his behaviour

     dat is goed genoeg voor hem • that is good enough for him

     dat is net iets voor hem • 〈 passend〉 that is just the thing for him; 〈 te verwachten〉 that is just like him

     ik doe het voor jou • I'm doing this for you

     dat is niets voor mij • that is not for me

     waar doet hij het voor? • why does he do it?

6   kapitein komt voor majoor • a captain comes before a major

7   er werd voor ƒ100.000,- schade aangericht • Dfl100.000.- worth of damage was done

     ik zal voor mijn zoon betalen • I'll pay for my son

     wat krijgt hij voor zijn moeite? • what does he get for his trouble?

     de Directeur, voor deze: J. Smit • the Director, per pro/p.p./pp J. Smit

8   ik ben voor X • I'm (all) for/in favour of X

     het brood voor zijn gezin verdienen • earn a living for one's family

9   wat zijn het voor mensen? • what sort of people are they?

     wat is dat voor een ding? • what kind of thing is that?

10 voor een arbeiderswoning was het huis behoorlijk groot • the house was fairly big as labourer's cottages go

¶   ik voor mij • I for my part

————————

voor⁴

〈 voegwoord〉

1 before

♦voorbeelden:

1   voor hij vertrok, was ik al weg • I was already gone before he left

     voor je het weet, heb je een verkoudheid te pakken • before you know it, you've caught a cold

     voor ik het vergeet • before I forget

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > voor
3 iemand bestraffen voor/wegens

iemand bestraffen voor/wegens

punish someone for

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand bestraffen voor/wegens
4 iemand voor zijn gedrag prijzen/straffen

iemand voor zijn gedrag prijzen/straffen

praise/punish someone for his behaviour

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand voor zijn gedrag prijzen/straffen

См. также в других словарях:

revenge yourself on someone (for something) — revenge yourself on someone (for something)/be revenged on someone (for something)/ phrase to hurt or punish someone because they have hurt you or someone else Eric wanted to revenge himself on John for his arrogance. Thesaurus: to treat someone… … Useful english dictionary
be revenged on someone (for something) — revenge yourself on someone (for something)/be revenged on someone (for something)/ phrase to hurt or punish someone because they have hurt you or someone else Eric wanted to revenge himself on John for his arrogance. Thesaurus: to treat someone… … Useful english dictionary
punish */*/ — UK [ˈpʌnɪʃ] / US verb [transitive, often passive] Word forms punish : present tense I/you/we/they punish he/she/it punishes present participle punishing past tense punished past participle punished to make someone suffer because they have done… … English dictionary
punish — pun|ish [ pʌnıʃ ] verb transitive often passive ** to make someone suffer because they have done something against the law or against the rules: Anyone caught smoking on school premises will be punished. punish someone for (doing) something: He… … Usage of the words and phrases in modern English
punish — ► VERB 1) impose a penalty on (someone) for an offence. 2) impose a penalty on someone for (an offence). 3) treat harshly or unfairly. DERIVATIVES punishable adjective. ORIGIN Latin punire, from poena penalty … English terms dictionary
punish — pun|ish [ˈpʌnıʃ] v [T] [Date: 1300 1400; : Old French; Origin: punir, from Latin punire, from poena; PAIN1] 1.) to make someone suffer because they have done something wrong or broken the law →↑punishment, punitive ↑punitive ▪ Smacking is not an… … Dictionary of contemporary English
punish — verb (T) 1 to make someone suffer because they have done something wrong or broken the law: Some people believe that smacking is not an acceptable way to punish a child. | In some countries women who have abortions can be punished by imprisonment … Longman dictionary of contemporary English
punish — [[t]pʌ̱nɪʃ[/t]] punishes, punishing, punished 1) VERB To punish someone means to make them suffer in some way because they have done something wrong. [V n] I don t believe that George ever had to punish the children... [V n] According to present… … English dictionary
punish — verb 1》 inflict a penalty on as retribution for an offence. ↘inflict a penalty on someone for (an offence). ↘informal capitalize on (an opponent s mistake). 2》 treat harshly or severely. Derivatives punishable adjective punisher noun… … English new terms dictionary
find someone in contempt — punish someone for interfering with court proceedings or refusing to obey a court order … English contemporary dictionary
teach someone a lesson — teach (someone) a lesson To bring home to (someone) his or her folly • • • Main Entry: ↑teach * * * teach someone a lesson informal phrase to punish someone for doing something bad so that they do not do it again She thought he was rude and… … Useful english dictionary

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с нидерландского на английский

punish someone for

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с нидерландского на английский

punish someone for

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: